door Clémence Leijten en Joris Leijten.
Het boek Ben je boos, pluk een roos …is een boek met ‘praat’ verhaaltjes.¹ Om voor te lezen. Om over te praten. Er is veel te praten als deze verhaaltjes zijn verteld.
Voorlezen wordt leuk als degene die voorleest en degene die luistert samenwerken. Dat wil zeggen dat je reageert op elkaar; dat je met elkaar praat. Dat met elkaar praten naar aanleiding van een boek dat wordt voorgelezen, heeft een naam: “Interactief voorlezen” noem je dat.
Wie “interactief voorleest” beperkt zich niet tot het lezen van de letterlijke tekst in een boek maar gaat daarover, (gelijktijdig of naderhand), met de luisteraars in gesprek.
· Interactief voorlezen doe je met elkaar.
· Interactief voorlezen werkt als het verhaal voor iedereen leuk is.
· Interactief voorlezen is geslaagd als de luisteraars wat ze gehoord hebben, kunnen navertellen en kunnen gebruiken.
Deze drie punten zijn gebaseerd op de drie pijlers van het “Interactief taalonderwijs”, die het Expertisecentrum Nederlands in 1999 heeft geformuleerd voor taalonderwijs op de basisscholen voor alle groepen ².
De drie pijlers zijn:
1. samen iets beleven.
2. leuk vinden wat je hoort.
3. met wat je gehoord hebt, willen handelen.
Uit onderzoek weten we dat interactief met een tekst bezig zijn het meest bijdraagt tot begrip. In de tekst die volgt willen we daarom het begrip “interactief” uitleggen.
Laten we de drie pijlers van interactief voorlezen toepassen op de inhoud van Ben je boos, pluk een roos….
Nogmaals de drie pijlers zijn:
1. samen iets beleven.
2. leuk vinden wat je hoort.
3. met wat je gehoord hebt, willen handelen.
ad 1. Samen iets beleven: interactief voorlezen doe je met elkaar.
“Met elkaar” betekent dat het belangrijk is dat alle luisteraars wat voorgelezen wordt begrijpen, want iedereen moet kunnen deelnemen aan het gesprek. Niet iedereen heeft echter hetzelfde begrip. De voorlezer begint daarom langzaam het verhaaltje voor te lezen. Iets wat langzaam tot ons komt, geeft ruimte om na te denken. Na elke zin stopt de voorlezer even om te laten doordringen, wat wordt gezegd. Misschien moet zij/hij het verhaaltje nog een keer voorlezen, zodat wat gebeurt in het verhaal voor alle luisteraars helemaal duidelijk is.
Na elke bladzijde laat de voorlezer een plaatje zien. Dan zien de luisteraars ook wat zij horen. Dan hebben ze er een beeld bij, een beeld versterkt de beleving. En die beleving is nodig om over de tekst te kunnen praten.
Bij het interactief voorlezen leren luisteraars van en mét elkaar door op elkaar actief te reageren. De één weet immers altijd wel iets dat een ánder nog niet weet.
De luisteraars leren van elkaar, maar leren ook van de degene die voorleest.
De voorlezer is echter in het interactief voorlezen niet de allesweter die kennis overdraagt aan zijn luisteraars, maar is veel meer een begeleider die met de luisteraars samenwerkt en hen stimuleert en helpt om met elkaar te praten. Natuurlijk heeft de voorlezer als hij ouder dan zijn de luisteraars is, meer kennis, maar hij hoeft die kennis niet in te zetten. Daarmee geeft hij de luisteraars de kans zélf oplossingen te bedenken.
De ervaring leert ook dat de luisteraars met hun eigen kijk op de samenleving de voorlezer kunnen verrassen; dat de voorlezer leert van hén.
De voorlezer functioneert bovendien als voorbeeld en inspirator. Hij neemt deel aan het gesprek als was hij één van de luisteraars: hij ook is benieuwd naar het verhaal, hij ook betrekt het verhaal op zijn eigen ervaring en vertelt wat hij van het verhaal herkent in zijn eigen leven. Dat inspireert.
Hoe pak je als voorlezer dat interactief voorlezen aan?
Door zelf hardop te benoemen wat jij denkt terwijl je voorleest. Je geeft daarmee het voorbeeld dat je wat je leest op jezelf hebt betrokken.
“ ‘Dat is niet eerlijk’, zegt Esi, ‘ik mag voorin zitten. Het is mijn beurt.’
Mama stuurt de auto. Als papa er niet is, is de voorstoel naast haar leeg.
Dan mogen Esi en Kodjo om de beurt naast haar zitten. Dat hebben ze afgesproken.
Gisteren toen ze naar de supermarkt gingen was Kodjo aan de beurt.
Nu ze naar het vliegveld rijden is het de beurt van Esi.
Toch zit Kodjo weer voor in.
Daarom zegt ze, dat het niet eerlijk is. Esi is boos op Kodjo.”
Bron: Ben je boos pluk een roos… “Dat is niet eerlijk.” pagina 11.
‘Ik was gister boos. Papa en ik hadden afgesproken dat hij zou koken. Toen ik thuis kwam had hij niet gekookt. Dat vond ik niet eerlijk.’ Zo’n voorval nodigt de luisteraars uit om te vertellen wat zij hadden afgesproken en niet gebeurde. Als je dit als voorlezer altijd doet dan raken de luisteraars gewend aan deze manier van voorlezen en komt er vanzelf een gesprek op gang. Je hoeft dus geen duizenden vragen op de luisteraars af te vuren. Het is hardop mijmeren van jou, hetgeen de luisteraars uitnodigt hun gedachten te vertellen.
Daarnaast is de voorlezer ook organisator van het voorleesmoment. Hij zegt: “Zal ik jullie eens een verhaal voorlezen?” De voorlezer kiest het boek: leest dat boek misschien al een keertje eerder en bedenkt wellicht vooraf waarover we zouden kunnen praten.
De voorlezer schept ook een situatie waarin je fijn naar elkaar kunt luisteren. Hij bewaakt die sfeer. Wie iets wil vertellen, krijgt de gelegenheid te vertellen. Wie moeite heeft met het vertellen van zijn verhaal, krijgt een steuntje. En naderhand bedenken luisteraars en voorlezer met elkaar of iedereen genoten heeft en besluiten ze om het de volgende keer weer zo of wellicht anders als er luisteraars zijn die niet konden meeleven, want belangrijk is dat het verhaal en de bijeenkomst voor iedereen leuk is geweest.
Door samen te praten over de tekst wordt ieder zich bewust van eigen kennis; van wat hij vindt en kan hij dat vergelijken met dat wat anderen vinden. We zien dat iedereen verschillend denkt en we leren rekening te houden met die verschillen. ‘Wat vind jij dat Esi achter in de auto zit, terwijl de afspraak was dat zij voorin mocht zitten?’ Antwoord: ‘Ik vind dat je je altijd aan je afspraak moet houden.’ Dat antwoord ontdekken in jezelf, is jezelf leren kennen.
Met de vraag tenslotte ‘Wat zou jij doen?’ nodig je de luisteraar uit te handelen naar wat hij denkt en voelt. De één wil zich aan afspraken houden. De ander zal een afspraak niet zo nauw nemen. Weer een ander geeft Kodjo gelijk, omdat hij een jongen is en Esi máár een meisje. Of iemand bedenkt iets heel nieuws: hij zegt dat kinderen niet voorin mogen zitten van de politie.
Sommige luisteraars willen met een grote boog om de situatie heen en zeggen dat Esi niet zo moet zeuren. Andere willen juist op de situatie af stappen. Zij zeggen dat het belangrijk is dat je opkomt voor je recht. Ieder mens is anders, dat respecteren we in onze interactieve gesprek. Alles wat iemand zegt, is goed: het is zijn mening en zijn visie die gerespecteerd dienen te worden. Het ontbreken van een zogenaamd juist antwoord voorkomt dat het gesprek een leeractiviteit wordt die moet leiden naar die ene ‘goede uitkomst. Wij kunnen in dit gesprek in principe geen ‘fouten’’ maken.
Dat is de grondregel van interactief praten met elkaar.
ad 2. Leuk vinden wat je hoort: interactief voorlezen werkt als het verhaal voor iedereen leuk is.
Wellicht herkennen de luisteraars zich in Esi. Dat is leuk. De achterliggende gedachte is dat de verhaaltjes herkend worden door luisteraars en voorlezer. En dat zij zich kunnen identificeren met Esi en de anderen. Allemaal zijn we bijvoorbeeld even oud. Allemaal hebben we een vader en een moeder en misschien een opa en oma. Allemaal zijn we in een gezin geboren en stond onze wieg ergens op de wereld. Allemaal zijn we om beurten blij, verdrietig, bang of boos. Allemaal kennen we verhalen. Onze wereld is boeiend, inspirerend, maar de wereld is niet altijd leuk. Niet alle volwassenen zijn leuk, niet alle kinderen zijn leuk. Dat is de realiteit van de hoofdrolspelers in het boek maar ook van de mensen die luisteren. De situatie in het boek sluit dus bij ons aan.
Een goed boek raakt en boeit de luisteraars; zij worden erdoor gegrepen en het daagt hen uit. Bij interactief voorlezen gebruik je situaties die voor ieder belangrijk zijn. Als iets herkend wordt, stimuleert dat activiteit. ‘Oh ja, mijn broertje wil ook altijd voorin zitten.’ Met iets dat herkend wordt kunnen mensen hun eigen kennis maken en ze vormen zich een mening.
In interactief voorlezen ‘raakt’ en motiveert het verhaal om ermee aan de slag te gaan. Het verhaal ” raakt” wanneer het verhalen in het boek zin hebben voor de voorlezer en de luisteraars. Ons leesboek is geschreven voor kinderen in de leeftijd van 4 tot 9 jaar die misschien nu niet boos zijn, maar allemaal boosheid herkennen. Kinderen hebben ook altijd wensen die nog niet vervuld zijn.
Een goed boek heeft ook een eind dat vragen oproept, en ons stimuleert om een antwoord te zoeken op deze vragen. ‘Wat vind jij dat Esi achter in de auto zit, terwijl de afspraak was, dat zij voorin mocht zitten? Laten we er eens over praten.’ Esi vindt dat Kodjo fout heeft gehandeld, maar de vraag blijft of wij dat ook vinden.
ad 3. Met wat je gehoord hebt, willen handelen: interactief voorlezen is geslaagd als de luisteraars en de voorlezer wat ze gehoord hebben kunnen navertellen en kunnen gebruiken.
Bij interactief voorlezen maken de luisteraars zich werkwijzen eigen. Werkwijzen die ze kunnen gebruiken en die hun activiteit verhogen. Ze leren hoe ze problemen kunnen oplossen. Interactief voorlezen vindt het daarom belangrijk dat de luisteraars wat ze horen, zelf kunnen verwoorden en in beeld kunnen brengen en er over kunnen nadenken. Want dat betekent dat we wat geschreven is ons kunnen eigen maken. Dat we ermee zelf problemen kunnen oplossen en die oplossingen ook kunnen gebruiken. De voorlezer doet dit bijvoorbeeld door hardop nadenken. ‘Ik zou zeggen dat Esi voor in mag zitten als ze teruggaan. Dan moeten Kodjo en papa achter in zitten.’ Dat nodigt de ander uit om te denken: ’En wat zou ik doen?’ Iemand zou niks doen, zegt hij. De ander denkt hardop: ‘Dat Esi en Kodjo kunnen loten.’ Een ander zegt: ‘Ik denk dat ik niet voorin wil zitten, ik word misselijk van autorijden.’ Misschien besluit iemand de volgende keer met de trein te gaan, omdat dat beter is voor het milieu. ‘Ik zou papa niet kunnen halen. We hebben geen auto’, zegt iemand. Wellicht volgt de reactie op dit probleem van een taxi huren Of misschien komt de oplossing in de vorm van een aardige buurman die wil rijden. We worden ons bewust hoe met behulp van de bestaande middelen een gesteld doel kan worden bereikt. Dit maakt ons bewust van de stappen die wij bij het uitvoeren van onze taak doorlopen.
Wanneer wij ons bewust zijn van de manier waarop wij de dingen doen, dan zijn we ook in staat dat ‘doen’ te plannen: ‘We moeten mijn vader halen. We hebben geen auto. Ik vraag aan de buurman of hij ons naar het vliegveld wil rijden.’ Als we dat door hebben, dan kunnen wij ons plan uitvoeren en zorgen dat dat voor elkaar komt. Als de oplossing ons bevalt, dan kunnen we die gebruiken als er zich weer een situatie voordoet en er bijvoorbeeld een oplossing gezocht moet worden voor een bezoek aan een ziekenhuis. Wat bevalt wordt een routine. Routines zijn terugkerende, vaststaande oplossingen die ons sterker maken. Wij krijgen inzicht in onze eigen oplossingen. Dat merken we als we interactief aan het voorlezen zijn door het enthousiasme waarmee ieder deelneemt aan het gesprek.
1. Clémence Leijten en Joris Leijten (2023) “Ben je boos, pluk een roos…” uitgave Joleijt educatieve producten, Nijmegen.
2. Meer info: https://expertisecentrumnederlands.nl/interactief-taalonderwijs-een-krachtige-basis