Door Barbara Coljee
Lang geleden, ging, vanuit de oorsprong, een paar eigenwijze druppeltjes op weg. Ze gingen naar de aarde. Ze maakten een bronnetje, ver, ver weg. Ze wilden naar beneden, waar ze vreemde wezens zagen. En hoewel de andere druppels zeiden: “Blijf toch hier lekker, bij het bronnetje onder de bomen!” ging een stel toch op een verre, verre reis naar beneden, over stenen, watervallen, langs takken en langs allerlei dieren. Het werden er steeds meer. “O, wat is het hier mooi!” zeiden veel druppels op veel plaatsen, en die bleven dan, tot geluk van insecten, dieren en bloemen. “Nou, wij gaan ervandoor hoor!” zeiden er telkens weer een paar. Een kort, soms ook onbewust afscheid volgde. Maar, langzamerhand, kwamen ook van andere kanten druppels en kleine stroompjes.
“Mogen we met jullie mee?”, vaak zonder antwoord stroomden, klaterden, kletsten, loeiden of dreven ze , soms snel, expres stenen meesleurend, en soms (heel soms) rustig verder. Ondertussen vertelden ze elkaar, waar ze allemaal al waren geweest en die verhalen werden natuurlijk steeds mooier.
Een aantal van hen waren nieuwsgierig, en zagen vreemde struiken, op een soort terrasjes op de berghellingen. Daar zag je veel mensen, bezig met het knippen van die vreemdsoortige struiken. Het water werd met blijheid begroet, want het was heet. Zowel de (wijn) struiken- want dat waren het- als de mensen hadden dorst. En als je dorst hebt, kun je natuurlijk niet goed werken of groeien.
De rest van het water wilde toch verder. Langzaamaan kwam het water in het dal. “Kijk, dat moet de familie van de geitenhouder zijn, waar mijn vader het altijd over had.. Pappa vertelde altijd, hoe hij in zijn vorig leven daar in het kikkerpoeltje bij de libelles en de waterlelies woonde.
De geitenhoeder maakte altijd daar altijd muziek, bij dat weitje daar, onder de bomen”.
Inderdaad kwam daar de geitenhoeder zelf met zijn geitjes, de vrouwen kwamen daar met de was, en de kinderen spetterden elkaar nat.
Verder ging het weer, al waren de druppeltjes een steeds grotere stroom geworden.
Een klein zijstroompje, met veel kapsones, omdat het toch, doordat het van hoog kwam, een schoepenrad en een papiermolen aan kon drijven, stortte zich met veel gebruis opschepperig in de hoofdstroom. Verder ging de tocht, soms verdampten er wat druppeltjes of werden ziek. Dan regende of sneeuwde het soms. Soms werden ze heel vies, door de modder. Maar vaak kwamen er ook weer nieuwe schone heldere riviertjes bij, vol vis en bleven om zich te mengen met de hoofdstroom. Anderen gingen na een stukje hun eigen weg om zo nieuwe watertjes of zelfs meertjes te maken.
Zo veranderde het water constant: het nam dingen op, stond sommige dingen af, en nam weer dingen op.
“Goh” zie wel eens een druppeltje tegen een ander. “Hoe zou het toch zijn, als we niet vertrokken waren. En hoe zou het met de anderen zijn? Die daar bij de wijn, of bij het poeltje. Zouden ze nog leven?”
En dan was er altijd wel de Oude Druppel, die altijd zei: Of ze nog leven, wie weet? In ieder geval hebben we een tijd samen gezwommen, dat was heel leuk. Elke keer weer nieuwe verhalen en avonturen .” “Ja, maar, nu horen wij die verhalen niet meer! Wij kunnen niet meer met ze praten!”, zei een boos, verdrietig drupje. “Maar anderen wel!” lachte de Oude Druppel. “En die hebben zo vast ook over ons gehoord en vertellen de verhalen weer verder. En ’s avonds, of soms ’s morgens, hoor je ze misschien weer, in het geruis van de wind, of de geur van de regen, totdat je komt op een plek, waar je nog nooit geweest bent.” Misschien wel in de woestijn, misschien in zee of bij een bron, misschien ook wel heel ergens anders.” “Nou, ik zwem hier anders prima” zei het drupje.
“Maar ook daar zal jij vertellen over wat je gezien hebt, en meegenomen. Je zult er slapen. De wind vertelt je verhalen en luistert. Zon, maan wolken en sterren luisteren ook. Hoor je de wind niet? Daar, luister.
Hij vertelt je verhalen van alles, wat geweest is. En al die verhalen gaan eeuwig door, en er komen steeds nieuwe”.
“Net als waterdrupjes?” vroeg het drupje, terwijl het zijn water-maar niet traandichte zakdoekje pakte. “Net als waterdrupjes, zoals jij. “Maar ga nu maar gauw hier slapen, want morgen komen we bij zee, en slaperige drupjes worden zeeziek.”
“Ben jij daar al eens geweest, dan???”
“Ja, maar nu is het mooi geweest.”
H2Oogjes dicht nu en niet meer kabbelen.”
En terwijl de Oude Druppel rondkeek stroomde hij nog eens waterig-zachtjes tegen zijn slapende maatjes en loste daarna rustig op in een straaltje maanlicht op reis.