Praatregel één.
‘Wat je zegt over wat je vindt, is altijd goed.’ Jullie kunnen in dit gesprek geen ‘fouten’ maken. Want jij vindt dit en anderen vinden wat anders. Dat kan, omdat alle mensen iets anders kunnen vinden.
Praatregel twee.
‘Als jullie gaan praten met elkaar over wat jullie vinden, kun jij uitleggen, waarom jij iets vindt.’ Dat doet de ander ook.
Praatregel drie.
‘Je mag blijven vinden, wat jij vindt.’ Het praten is niet om allebei straks het zelfde te gaan vinden. Dat is niet wat je wilt als je met elkaar praat.
Praatregel vier.
‘Als je met elkaar praat ben je ook nieuwsgierig naar wat de ander vertelt.’ Want misschien is wat de ander vertelt ook interessant.
Praatregel vijf.
‘Je mag nadenken over wat de ander heeft gezegd.’ Hé, zo kan het ook! kun je denken.